🇳🇱

De 275 GTS spider werd naast de 275 GTB gepresenteerd op de Salon van Parijs in 1964 en markeerde de terugkeer van een open model in de Ferrari-catalogus na bijna twee jaar sinds de stopzetting van de productie van de 250 GT California begin 1963. De mechanische lay-out was zeer vergelijkbaar met het berlinetta model, maar het Pininfarina koetswerk kleedde het geheel anders aan.

De 275 GTS had zachtere, meer conservatieve lijnen dan zijn berlinetta neef, met echo’s van de neus van de 250 GT California, met een ondiepe, bijna rechthoekige, verzonken grille met eierlijsten, een bumper over de volle breedte met gladde randen en open koplampen in ondiepe uitsparingen. De voorste vleugellijn liep vervolgens in een bijna rechte lijn terug naar de cabinesectie, alvorens licht op te lopen naar de achtervleugels die vervolgens overgingen in het afgeronde achterpaneel met horizontale omlopende lichtunits en kwartbumpers met rubberen randen.

Een hardtop was tijdens de productie als optie leverbaar, maar werd zelden geleverd en is tegenwoordig een zeldzaamheid. Zeer vroege auto’s in de serie waren uitgerust met een “dubbele” passagiersstoel, in feite een zeer brede stoel voor twee personen, hoewel dit idee al snel werd verlaten ten gunste van een standaard tweezitsopstelling.
De motor was dezelfde als die van de 275 GTB, een V12 met één bovenliggende nokkenas per cilinder, met fabrieksreferentie 213, met een cilinderinhoud van 3286 cc en een boring en slag van 77 mm x 58,8 mm. Hij was uitgerust met drie dubbele Weber 40 DCZ/6 of 40 DFI/1 carburateurs, met een dubbele spoel en achteraan gemonteerde verdelerontsteking, om een geclaimde 260 pk te produceren, ongeveer 20 pk minder dan voor de Berlinetta, wat bevestigt dat dit model meer ingetogen was dan zijn berlinetta tegenhanger. Hij deelde ook dezelfde transmissie en ophanging als de Berlinetta, een vijfversnellingsbak en vierwiel onafhankelijke ophanging, hoewel hij nooit de definitieve starre koppelbuis transmissie kreeg. De productieperiode liep van eind 1964 tot begin 1966.

🇬🇧🇺🇸

Presented alongside the 275 GTB at the Paris Salon in 1964, the 275 GTS spider marked the return of an open model to the Ferrari catalog after nearly two years since production of the 250 GT California ceased in early 1963. The mechanical layout was very similar to the berlinetta model, but the Pininfarina bodywork dressed it completely differently.

The 275 GTS had softer, more conservative lines than its berlinetta cousin, with echoes of the 250 GT California nose, featuring a shallow, almost rectangular, recessed egg-crate grille, a full-width bumper with plain overriders, and open headlights in shallow recesses. The front wing line then ran in an almost straight line back to the cab section, before rising slightly to the rear wings that then transitioned into the rounded rear panel with horizontal wraparound light units and quarter bumpers with rubber edges.

A hardtop was available as an option during production, but was rarely delivered and is a rarity today. Very early cars in the series were equipped with a “double” passenger seat, basically a very wide seat for two people, although this idea was soon abandoned in favor of a standard two-seat arrangement.
The engine was the same as that of the 275 GTB, a V12 with one overhead camshaft per cylinder, with factory reference 213, with a displacement of 3286 cc and a bore and stroke of 77 mm x 58.8 mm. It was equipped with three twin Weber 40 DCZ/6 or 40 DFI/1 carburetors, with a dual coil and rear-mounted distributor ignition, to produce a claimed 260 hp, about 20 hp less than for the Berlinetta, confirming that this model was more subdued than its berlinetta counterpart. It also shared the same transmission and suspension as the Berlinetta, a five-speed transmission and four-wheel independent suspension, although it never received the final rigid torque tube transmission. The production period ran from late 1964 to early 1966.

🇫🇷

Présentée aux côtés de la 275 GTB au Salon de Paris en 1964, la 275 GTS spider marquait le retour d’un modèle ouvert au catalogue Ferrari après près de deux ans depuis l’arrêt de la production de la 250 GT California au début de 1963. La disposition mécanique était très similaire à celle du modèle berlinette, mais la carrosserie de Pininfarina l’habillait de manière totalement différente.

La 275 GTS avait des lignes plus douces et plus conservatrices que sa cousine berlinette, avec des échos du nez de la 250 GT California, avec une calandre en forme de coquille d’œuf peu profonde, presque rectangulaire et encastrée, un pare-chocs sur toute la largeur avec des chevrons unis, et des phares ouverts dans des évidements peu profonds. La ligne d’aile avant est ensuite presque rectiligne jusqu’à la section de la cabine, avant de remonter légèrement jusqu’aux ailes arrière qui se transforment ensuite en panneau arrière arrondi avec des blocs optiques enveloppants horizontaux et des pare-chocs de custode avec des bords en caoutchouc.

Un toit rigide était disponible en option pendant la production, mais il a été rarement livré et est devenu une rareté aujourd’hui. Les toutes premières voitures de la série étaient équipées d’un siège passager “double”, en fait un siège très large pour deux personnes, bien que cette idée ait été rapidement abandonnée en faveur d’une disposition standard à deux places.
Le moteur était le même que celui de la 275 GTB, un V12 avec un arbre à cames en tête par cylindre, portant la référence d’usine 213, d’une cylindrée de 3286 cc et d’un alésage et d’une course de 77 mm x 58,8 mm. Il était équipé de trois carburateurs doubles Weber 40 DCZ/6 ou 40 DFI/1, avec un allumage à double bobine et distributeur monté à l’arrière, pour produire une puissance revendiquée de 260 ch, soit environ 20 ch de moins que pour la Berlinetta, ce qui confirme que ce modèle était plus discret que son homologue berlinette. Elle partageait également la même transmission et la même suspension que la Berlinetta, une transmission à cinq vitesses et une suspension à quatre roues indépendantes, bien qu’elle n’ait jamais reçu la transmission finale à tube de couple rigide. La période de production s’est étendue de la fin de 1964 au début de 1966.